2 Chronicles 13

1In het achttiende jaar van den koning Jerobeam, zo werd Abia koning over Juda. 2Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Michaja, de dochter van Uriël, van Gibea; en er was krijg tussen Abia en tussen Jerobeam.
  Michája, Boven, 2Ch 11:20 genoemd Maächa.
,
  Uriël, Deze was ook Absalom genaamd, boven, 2Ch 11:20 ; zie aldaar de aantekening; en onderscheid dezen Uriël van een anderen van denzelfden naam, die een Leviet was; 1Ch 15:11 .
,
  Gibea; Verscheidene steden hebben dezen naam gehad, en dat van de hoogte der plaats, waarop zij gebouwd waren, [want Gibea, Hebreeuws, Gibbah, betekent een heuvel]; maar hier menen enigen dat gesproken wordt van Gibea in Benjamin; van hetwelk zie Jdg 20:4-5 , Jdg 20:10 , Jdg 20:20 .
3En Abia bond den strijd aan met een heir van strijdbare helden, vierhonderd duizend uitgelezen mannen; en Jerobeam stelde tegen hem de slagorde, met achthonderd duizend uitgelezen mannen, kloeke helden.
 bond den strijd Zie van de betekenis van dit woord 1Ki 20:14 .
4En Abia maakte zich op van boven den berg Zemaraim, dewelke is in het gebergte van Efraïm; en hij zeide: Hoort mij toe, Jerobeam, en gans Israël!
 maakte zich op De zin schijnt deze: dat hij, boven op den berg zijnde, wat lager afgekomen is, om van Jerobeam en zijn volk beter gehoord en verstaan te mogen worden.
,
  Zemaráim, Men meent dat hij gelegen is geweest aan de zuidpale van Efraïm, waar het grenst aan Benjamin; en zijn naam heeft van een stad van dezen naam, tenware dat de stad van den berg haar naam mocht hebben. Zie Jos 18:22 .
5Staat het u niet toe te weten, dat de Heere, de God Israëls, het koninkrijk over Israël aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn zonen, met een zoutverbond?
 eeuwigheid, Zie 2Sa 7:13 .
,
 zoutverbond? Dat is, een eeuwig en onvergankelijk verbond, hetwelk niet verderft; gelijk hetgeen, dat met zout besprengd en doorwreven is, niet lichtelijk vergaat. Zie Num 18:19 , en de aantekening.
6Evenwel is Jerobeam, de zoon van Nebat, de knecht van Salomo, den zoon van David, opgestaan, en heeft gerebelleerd tegen zijn heer. 7Daartoe hebben zich ijdele mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben zich sterk gemaakt tegen Rehabeam, den zoon van Salomo, als Rehabeam jong was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon versterken.
 ijdele mannen, Zie Jdg 9:4 .
,
 kinderen Belials, Dat is, heilloze boeven, ongeschikte en ongebonden deugnieten, die niet alleen geen mens deugd doen, maar ook onder geen wetten staan willen. Zie Deu 13:13 .
,
 jong was Te weten, van moed, hart en courage, gelijk de volgende woorden verklaren. De zin is dat hij geen krijgsman of ervaren man was. Vergelijk Ecc 10:16 ; anders, van ouderdoms halve was hij een en veertig jaren oud als hij tot de regering kwam, boven, 2Ch 12:13 .
8En nu, gij denkt u te versterken tegen het koninkrijk des Heeren, hetwelk in de hand is der zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, maar gij hebt gouden kalveren bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft.
 gij denkt Hebreeuws, gij zijt zeggende; te weten, bij uzelven. Zie Gen 20:11 ; 1Ki 5:5 .
,
 koninkrijk Versta, het koninkrijk van Juda, waarvan de Heere de auteur en beschermer was.
,
 hebt gouden kalveren Het zou mogen schijnen uit deze woorden dat zij de gouden kalveren met zich in het leger gebracht hadden, gelijk eertijds de ark des verbonds in het leger werd gebracht, 1Sa 4:3-5 , enz.
9Hebt gij niet de priesteren des Heeren, de zonen van Aäron, en de Levieten uitgedreven, en hebt u priesteren gemaakt, gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen, die wordt priester dergenen, die geen goden zijn.
 om zijn hand Dat is, om zichzelven in het priesterambt in te stellen en in te wijden. Zie Lev 7:37 .
,
 met een jong rund Hebreeuws, met een zoon des runds; dat is, op een wijze, die van u verzonnen is en niet van God ingesteld.
10Maar ons aangaande, de Heere is onze God, en wij hebben Hem niet verlaten; en de priesters, die den Heere dienen, zijn de zonen van Aäron, en de Levieten zijn in het werk.
 in het werk Te weten, in dat werk, dat hun in de wet Gods voorgeschreven is.
11En zij steken aan voor den Heere brandofferen, op elken morgen en op elken avond, ook reukwerk van welriekende specerijen, nevens de toerichting des broods op de reine tafel, en den gouden kandelaar en zijn lampen, om die op elken avond te doen branden; want wij nemen waar de wacht des Heeren, onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten.
 zij steken aan Te weten, de priesters.
,
 op elken morgen Hebreeuws, in morgen in morgen, in avond in avond; alzo in het volgende; dat is, op elken morgen en op elken avond. Zie deze manier van spreken Gen 7:2 , en in de aantekening.
,
 welriekende specerijen, Zie hiervan Exo 30:34 , enz.
,
 des broods Versta, de toonbroden; van welke zie Lev 24:5 , enz.
,
 reine tafel, Zie van deze tafel Exo 25:23 , enz. Zij wordt rein genoemd, omdat zij met louter goud overtrokken was, Exo 25:24 .
,
 kandelaar Zie van dezen Exo 25:31 , enz.
,
 te doen branden; Achtervolgens de wet; Lev 24:2-3 , enz.
,
 nemen waar Zie Lev 8:35 .
,
 Hem verlaten Zie boven, 2Ch 12:1 .
12Daarom ziet, God is met ons aan de spitse, en Zijn priesteren met de trompetten des geklanks, om tegen u alarmgeklank te maken; o kinderen Israëls, strijdt niet tegen den Heere, den God uwer vaderen, want gij zult geen voorspoed hebben.
 aan de spitse, Hebreeuws, in, of aan het hoofd; dat is, vooraan in de slagordening; zie Deu 20:9 ; Mic 2:13 . Anders, ten hoofde; dat is, voor kapitein en voorvechter.
,
 de trompetten Zie van dezer trompetten gebruik in den oorlog, Num 10:9 .
,
 God uwer vaderen, Zie Gen 26:24 ; alzo onder, vs.18.
13Maar Jerobeam deed een achterlage omwenden, om van achter hen te komen; zo waren zij voor het aangezicht van Juda, en de achterlage was achter hen.
 een achterlaag Bestaande uit een deel van zijn krijgsvolk, hetwelk zich in het veld heimelijk verstoken had, om die van Juda onvoorziens van achteren te overvallen.
,
 hen te komen; Namelijk, die van Juda.
,
 zij voor het aangezicht Namelijk, het leger der Israëlieten.
,
 hen Namelijk, die van Juda.
14Toen nu Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter; en zij riepen tot den Heere, en de priesters trompetten met de trompetten.
 trompetten met de trompetten Te weten, om die van Juda goedsmoeds te maken en tot mannelijke courage op te wekken.
15En de mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; en het geschiedde, als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat God Jerobeam en het ganse Israël sloeg voor Abia en Juda.
  sloeg voor Abia en Juda Dat is, de nederlaag gaf. Alzo 1Sa 4:3 ; onder, 2Ch 14:12 . Of, plaagde hen met schrik, verbaasdheid, verwarring, of anderszins.
16En de kinderen Israëls vloden voor het aangezicht van Juda; en God gaf hen in hun hand. 17Abia dan, en zijn volk, sloeg hen met een groten slag; want uit Israël vielen verslagen vijfhonderd duizend uitgelezen mannen.
 met een groten slag; Dat is, met een grote nederlaag van hen. Alzo Jos 10:10 ; 1Ki 20:21 . Deze manier van spreken wordt ook gebruikt van andere zware plagen, waardoor God buiten nood van oorlog vele mensen tevens ombrengt, gelijk Num 11:33 ; 1Sa 6:19 .
18Alzo werden de kinderen Israëls vernederd te dier tijd; maar de kinderen van Juda werden machtig, dewijl zij op den Heere, hunner vaderen God, gesteund hadden.
 vernederd Dat is, nedergedrukt en tenonder gebracht. Alzo Jdg 8:28 ; Psa 106:42 , enz.
19En Abia jaagde Jerobeam achterna, en nam van hem de steden, Beth-el met haar onderhorige plaatsen, en Jesana met haar onderhorige plaatsen, en Efron met haar onderhorige plaatsen.
  Beth-el Zie van deze stad Gen 12:8 . Hier had Jerobeam een van de gouden kalven gesteld, 1Ki 12:29 .
,
 haar onderhorige Hebreeuws, dochteren. Alzo Num 21:25 , Num 21:32 , en in het volgende.
,
 Efron Gelegen in den stam van Benjamin, ook genaamd Ofra, Jos 18:23 .
20En Jerobeam behield geen kracht meer in de dagen van Abia; maar de Heere sloeg hem, dat hij stierf.
 geen kracht Te weten, om tegen Abia te krijgen.
,
 sloeg hem, Het schijnt dat Jerobeam na deze nederlaag een langdurige ziekte gehad heeft, van welke hij eindelijk zou gestorven zijn in het tweede jaar van de regering des konings Asa. Anderen verstaan dit van Abia, die maar drie jaren geregeerd heeft, boven, vs.2; zodat hij niet lang na deze victorie geleefd heeft, onder, 2Ch 14:1 .
21Zo versterkte zich Abia; en hij nam zich veertien vrouwen, en gewon twee en twintig zonen en zestien dochteren.
 veertien vrouwen, Te weten, sommige als hij koning was, en enige tevoren, als zijn vader nog leefde.
22Het overige nu der geschiedenissen van Abia, zo zijn wegen als zijn woorden, zijn beschreven in de historie van den profeet Iddo.
 wegen Dat is, zijn daden en werken.
,
 Iddo Zie 2Ch 9:29 .
Copyright information for DutSVVA